Familienamen zijn historische taalvormen. Ze zijn ontstaan uit soortnamen, in een tijd toen het Nederlands nog geen eenheidstaal was. Ze weerspiegelen dan ook de variatie die er in het oudere Nederlands was. Na de officiële registratie van onze familienamen in 1795 (België) resp. 1811 (Nederland) kon er aan hun vorm niets meer veranderen: sindsdien zijn het versteende taalvormen.
Familienamen zijn streekgebonden. Ann Marynissen publiceerde tal van studies over de geografische verspreiding van familienaamtypes in het Nederlandse taalgebied. Voor kaartvoorbeelden, zie: http://www.marynissen.org/atlasfn.html.
Er zijn vier soorten regionale variatie:
Spellingsvariatie
De spelling van de Belgische familienamen ziet er ouderwetser uit dan de schrijfwijze van hun Nederlandse tegenhangers. Neem bijvoorbeeld de volgende namenparen:
- Cuypers/Kuiper
- Van Dijck/Van Dijk
- Claessen/Klaassen
- De Graef/De Graaf
- Vandenberghe/Van den Berg
- Somers/Zomer
- De Craecker/De Kraker
De eerste naam is zonder moeite als de Belgische schrijfvariant te herkennen, de tweede als de Nederlandse. De grens tussen de spellingen c/k, uy/ui, ck/k, ae/aa, gh/g, s/z enz. in familienamen valt in grote mate samen met de staatsgrens tussen België en Nederland.
Deze systematische Belgisch-Nederlandse spellingverschillen zijn als volgt te verklaren: de spelling van de Belgische familienamen is vastgelegd door de Fransen in 1795, toen de zuidelijke schrijftaal nog heel wat regionale eigenaardigheden bevatte. Deze zijn daardoor in de spelling van de familienamen bewaard. In Nederland, dat later onder het Franse bewind is gekomen dan België, kwam de verplichting om een vaste familienaam te laten registreren pas 16 jaar later, in 1811. In Nederland was intussen in 1804 de spelling Siegenbeek ingevoerd, waarmee de spelling van het Nederlands voor het eerst officieel werd vastgelegd. Voor de schrijfwijze van de familienamen richtte men zich naar de spellingregels van Siegenbeek; om die reden sluit de spelling van de Nederlandse familienamen vrij goed aan bij de spelling van de standaardtaal nu.
Nederlands Limburg is als gevolg van zijn politieke geschiedenis minder beïnvloed door de officiële noordelijke spelling. Hier komen zowel de Belgische als de Nederlandse schrijfwijzen voor.
Vormvariatie
Iedere eigennaam bevat een grondwoord dat oorspronkelijk een soortnaam was. Met die soortnaam kon op verschillende manieren een familienaam worden gevormd. Een voorbeeld. De talrijke familienamen die het grondwoord dekker bevatten, zijn wat de vorm betreft te herleiden tot vier types:
- de-dekker (lidwoord in de nominatief + grondwoord)
- den-dekker (lidwoord in de accusatief + grondwoord)
- dekker-s (grondwoord + genitiefuitgang -s)
- dekker (grondwoord)
Deze vier types zijn niet willekeurig verspreid over het Nederlandse taalgebied, maar zijn streekgebonden. Het type dekker is vooral te vinden in de noordelijke helft van het taalgebied, het type dekkers in het zuidoosten en het type met het lidwoord in het zuidwesten van ons taalgebied. Het lidwoordtype kan nog worden onderverdeeld in een de-vorm, die voorkomt in Oost- en West-Vlaanderen, en een den-vorm, die in Zuid-Holland en het Rivierengebied naast andere vormen voorkomt.
Een soortgelijke globale driedeling in het taalgebied komt ook bij andere beroepsnamen tot uiting (bijv. familienamen gevormd met bakker, visser, mulder, smid enz.) en in grote lijnen ook bij de eigenschapsnamen (bijv. familienamen De Jong(e)/Jongen/Jong) en de diernamen (bijv. familienamen Dehaen(e)/Saenen/Haan).
Door de geografische verspreiding van dergelijke naampatronen te vergelijken, wordt het mogelijk om een taalgebied in te delen in een aantal regio’s met structureel verschillende naamtypes. De gevonden naamgeografische grenzen gaan terug op oude breuklijnen in het Nederlandse taallandschap.
Klankvariatie
De moderne familienamen bevatten heel wat variatie op het gebied van de klanken. De familienamen Koster, Custers, Ceusters en Cuysters gaan alle vier terug op het woord voor ‘koster’. De namen Bakker en Beckers verwijzen beide naar een eerste naamdrager die van beroep bakker was. Andere voorbeelden van verwante naamvormen waarbij de klinker varieert, zijn:
- De Hertogh/Den Hartog
- Krol/Krul
- Koning/De Ceuninck
- De Vlaminck/Vleminckx
- Broers/Gebruers
- Smit/Smets/Smeets
- Wouters/Wolters/Walter(s)
- Mertens/Martens/Meertens/Maertens
Deze klankvariatie is te verklaren uit de nauwe band tussen dialecten en familienamen. In de eeuwen waarin onze familienamen zijn gevormd, was er nog geen Nederlandse standaardtaal, maar bestond het Nederlands uit een verzameling dialecten. Bij de familienaamvorming kwamen elementen uit de dialecten in de namen terecht. De soortnaam ‘koster’ bijvoorbeeld had in de dialecten verschillende klankvarianten: koster, kuster, keuster en kuister. In de regio’s waar men koster zei, werd deze klinker op de familienamen overgedragen. In de gebieden waar men het in het dialect over een kuster, keuster of kuister had, ontstonden de naamvormen Kusters, Ceusters en Cuysters.
De klankgrenzen in de moderne dialecten stemmen meestal vrij goed overeen met de grenzen van de klinkervariatie bij de overeenkomstige familienamen. Maar ze zijn er niet noodzakelijk een exacte afspiegeling van: ten eerste konden de familienamen sinds hun vastlegging in de Franse tijd niet meer veranderen, terwijl de dialecten, mondelinge vormen van taal, zich verder konden ontwikkelen. Ten tweede blijkt men, vooral in Nederland, bij het vastleggen van namen een aantal dialectische eigenaardigheden uit de naamvormen te hebben weggewerkt.
Lexicale variatie
De moderne familienamen vertonen streekgebonden lexicale variatie.
Elke streektaal heeft een van het Standaardnederlands afwijkende eigen woordenschat. Die dialectwoorden zijn deels bewaard in de familienamen. Voor het begrip ‘kleermaker’ bijvoorbeeld zijn er vier regionale woorden in gebruik geweest:
- naaier (familienamen Denayer, Denaeyere e.d.)
- sutter (familienamen De Zutter, Sutter, De Sitter e.d.)
- snijder (familienamen Snijers, Snieders e.d.)
- schreuder (familienamen Schreurs, Schreuder e.d.)
Deze woorden werden gebruikt in de tijd dat de familienamen ontstonden, maar ze kunnen in de huidige dialecten weer verdwenen zijn. Onze familienamen leren ons dus iets over de oudere woordenschat van het Nederlands. Zo is de benaming voor het verdwenen beroep ‘olieslager’ bewaard in de familienamen Slagmulder/Olieslagers. De ruimtelijke verdeling van de lexicale varianten kan ook gewijzigd zijn in de loop der eeuwen. De verspreiding van de familienamen die teruggaan op het slagersberoep, nl. Beenhouwer/Vleeshouwer/Slegers, stemt niet (meer) overeen met de huidige verspreiding van deze woorden in het taalgebied.